Veel corporaties hebben gebouwen in hun bestand waar pv-systemen op het dak zijn geïnstalleerd. Vaak dateren deze systemen uit 2003 toen nog een aantrekkelijke subsidieregeling van toepassing was. Het financieel rendement van dergelijke opstellingen kan sterk worden verbeterd door het creëeren van een Lokaal Energie Netwerk.
Wij komen veel installaties tegen waarbij de opgewekte stroom wordt teruggeleverd aan het net. Meestal wordt hiervoor de elektriciteitsaansluiting benut waar de gemeenschappelijke voorzieningen zoals liften en gallerijverlichting op aangesloten zijn. En aangezien de panelen midden op de dag pieken en dat gemeenschappelijke verbruik op dat moment juist niet piekt wordt inderdaad de meeste stroom terug geleverd aan het net.
Prijs komt iet overeen met waardeProbleem bij deze veel voorkomende opstelling is het feit dat de corporatie meestal slechts ongeveer 7 cent ontvangt voor elke opgewekte kWh groene stroom. Dit wordt gemeten middels de meter van de gemeenschappelijke aansluiting.
De stroom gaat via deze meter het publieke elektriciteitsnet op en ‘stroomt’ vervolgens direct terug het gebouw in naar de verschillende bewoners die daar 23 cent per kWh voor betalen. De elektronen leggen niet meer dan een paar meter af over het publieke net maar toch is de prijs met 16 cent toegenomen… Dat kan beter, in onze optiek.
Direct leveren aan bewoners
Door de plaatsing van een collectieve meter voor het gehele pand, dus alle bewoners plus de gemeenschappelijke zaken, ontstaat een privaat netwerk, ookwel Lokaal Energie Netwerk (LEN) genaamd.
Door de plaatsing van een collectieve meter voor het gehele pand, dus alle bewoners plus de gemeenschappelijke zaken, ontstaat een privaat netwerk, ookwel Lokaal Energie Netwerk (LEN) genaamd.
Binnen dit LEN ontstaat feitelijk een micro elektriciteitsbedrijf waar levering en afname plaats vindt. Ook onderlinge levering (bijvoorbeeld met grondgebonden woningen of bedrijfspanden) kan hierbinnen plaats vinden.
Deel het verschil
Terug naar de corporatie met PV op het dak: Binnen zo’n LEN kan de corporatie direct stroom gaan leveren aan de bewoners, in theorie tegen de prijs van 23 cent, al zal dat in praktijk niet wenselijk zijn. Een rekenvoorbeeld dat wij hanteren is om het verschil te delen: de corporatie ontvangt voor de zonnestroom 15 cent, ruim het dubbele van de huidige vergoeding.
Terug naar de corporatie met PV op het dak: Binnen zo’n LEN kan de corporatie direct stroom gaan leveren aan de bewoners, in theorie tegen de prijs van 23 cent, al zal dat in praktijk niet wenselijk zijn. Een rekenvoorbeeld dat wij hanteren is om het verschil te delen: de corporatie ontvangt voor de zonnestroom 15 cent, ruim het dubbele van de huidige vergoeding.
Bovendien ontvangt de bewoner een korting van 8 cent op de normale elektriciteitskosten. Let wel, deze korting geldt natuurlijk alleen voor de stroom afkomstig uit de PV panelen op het dak en dat is dus alleen midden op de dag.
Stimulans voor betere balansBewoners kunnen dus goedkoper stroom kopen, mits zij een groter deel van hun energieverbruik midden op de dag plaats laten vinden. In de praktijk gaat het dan bijvoorbeeld over een vaatwasser, wasmachine of droger; aanzienlijke verbruikers die bovendien niet altijd tijd-kritisch zijn. Door elke dag 2 kWh in dit goedkope tarief te laten plaatsvinden kan een bewoner op jaarbasis zestig euro op de energiekosten besparen.
Bovendien zijn er besparingen op het gebied van vastrecht en natuurlijk de hogere opbrengst voor de corporatie. Door de egalere belasting van de collectieve aansluiting (meer verbruik midden op de dag, minder pieken in de avond) is het niet ondenkbaar dat netbeheerders hiervoor een extra beloning gaan hanteren. Kortom, dit is werkelijk win-win-win.
Haken en ogen
Zo simpel is het natuurlijk niet, hoor ik u denken. En dat klopt: zo zijn er juridische problemen met betrekking tot. de switchings-vrijheid van consumenten, discussies over het eigendom van de kabels in een flatgebouw (netbeheerder, VVE of bewoners?), de koppeling van de SDE regeling aan EAN codes etc, etc.
Zo simpel is het natuurlijk niet, hoor ik u denken. En dat klopt: zo zijn er juridische problemen met betrekking tot. de switchings-vrijheid van consumenten, discussies over het eigendom van de kabels in een flatgebouw (netbeheerder, VVE of bewoners?), de koppeling van de SDE regeling aan EAN codes etc, etc.
Dit is nu nog geen eenvoudige weg en per situatie zal de juiste berekening moeten worden gemaakt. Belangrijk is het feit dat deze opstelling steeds vaker gehanteerd zal worden; het is dus goed om er kennis van te nemen.
Belangrijkste bottle-neck is de administratie die gevoerd moet gaan worden. De meting van verbruik en opwekking moet zeer gedetailleerd en per minuut worden bijgehouden. Alleen dan kan je immers bepalen welke stroom van de zon kwam, en welke gewoon via de nieuwe collectieve meter van het net en dat heeft gevolgen voor de prijs. Elke bron heeft zijn eigen prijs die ook nog afhankelijk is van de tijd.
Tweede punt is de optimalisatie: lokaal opgewekte energie moet optimaal benut worden, de capaciteitsgrenzen van de collectieve meter kunnen beter niet worden overschreden etc. Dit kan door de energievraag van de verschillende deelnemers te coordineren via de Qbox.
Het Qurrent systeem
Dit systeem is juist hiervoor ontwikkeld: administratie en optimalisatie van Lokale Energie Netwerken. De Qbox (een soort ‘energiemodem’), Qserver (back office database) en Qmunity (informatie voor elke bewoner via Internet). Een corporatie hoeft alleen de initiële investering te doen, maar heeft operationeel geen extra werk; alles wordt geautomatiseerd afgehandeld.
Dit systeem is juist hiervoor ontwikkeld: administratie en optimalisatie van Lokale Energie Netwerken. De Qbox (een soort ‘energiemodem’), Qserver (back office database) en Qmunity (informatie voor elke bewoner via Internet). Een corporatie hoeft alleen de initiële investering te doen, maar heeft operationeel geen extra werk; alles wordt geautomatiseerd afgehandeld.
Qurrent voert momenteel pilots uit met enkele toonaangevende corporaties, waaronder Woonbron en Vestia.
Igor Kluin, 2010